Feedback collega en transfer
Een collega beoordeelt de filmpjes met een observatiewijzer. Deze bestaat uit vragen gebaseerd op de zelfdeterminatietheorie van Stevens (2010). Enkele vragen zijn gebaseerd op het model van Leary (1957), omdat ik wil achterhalen of mijn pegagogische stijl motivatie bevordert.
Data-analyse en conclusie
Aangezien mijn collega de basisbehoeften volgens Stevens (2010) herkent in de interventies met een gemiddelde score van 4 op 5, kan ik concluderen dat deze interventies motivatie bevorderen. De collega geeft de motivatiegraad van mijn lesgeefstijl een gemiddelde score van 3.6 op 5 en de motivatiegraad van mijn non-verbale gedrag 3.8 op 5.
Volgens Wubbels & Brekelmans (2005) is sturend en vriendelijk lerarengedrag het meest bevorderend voor betrokkenheid en leerprestaties van leerlingen. Uit mijn bronnenstudie heb ik geleerd dat een aantal lerareneigenschappen zorgen voor motivatie bij leerlingen. Mijn collega herkent deze eigenschappen in de filmpjes: geduld (5x), doelen stellen (4x), hoge verwachtingen (3x), interactie (3x), enthousiasme (3x), relevante taken (2x) en druk vermijden (1x).
Het aantal keer dat mijn collega lesgeefstijlen herkent in de filmpjes zijn: helpend (5x), begrijpend (5x), structurerend (3x), leidend (2x), maar toch ook laissez-faire (2x), confronterend (1x) en inschikkelijk (1x). Hij benoemt geen strenge, ontevreden, onzekere of controlerende stijl.
Volgens mijn collega ligt mijn lerarenstijl dus vooral aan de samenkant van de Roos van Leary (zie Figuur 8), waar nabijheid en sturing samenkomen. Het interpersoonlijk model zegt dat samengedrag ander samengedrag oproept bij de ander en dat bovengedrag ondergedrag oproept en andersom. Ik ben gericht op het opbouwen van een goede band met mijn leerlingen en bied tegelijkertijd duidelijkheid en structuur. Mijn stijl is dus volgens deze collega helpend en begrijpend, wat zorgt voor een positief leerklimaat, maar waar ik wel moet waken voor chaos. Natuurlijk moet ik mezelf de vraag stellen of de bevindingen van één collega wel betrouwbaar genoeg zijn.
Zelf dacht ik dat ik geen laissez-faire stijl bezat, maar dit wordt door de collega toch aangegeven. Ik bekeek deze stijl voordien als een negatieve lerareneigenschap. Door met een open, maar kritische blik naar de feedback van deze collega te luisteren tijdens een gesprek, heb ik vastgesteld dat deze stijl in beperkte mate kan bijdragen aan autonomie van leerlingen.

Figuur 8. De Roos van Leary (interpersoonlijk model). Overgenomen uit De Roos van Leary: het doorbreken van communicatieproblemen van ICM, z.d. (https://www.icm.nl/extra/roos-van-leary). Copyright z.d., ICM.
Transfer naar andere praktijken
Een terugkerende tip van de observerende collega luidde: 'Zorg voor gedragenheid bij collega's voor deze interventies, zo kunnen ze schoolbreed meer effect hebben.' Ik ontwikkelde hiervoor een starterspakket met motiverende werkvormen. Deze zal ik aan betrokken collega's van de eerste graad bezorgen en overlopen tijdens een terugkoppelingsvergadering, nadat ik deze heb afgestemd met VOKAN. Ik kan zo mijn successen met hen delen. Ik heb in het starterspakket toegevoegd hoeveel effect op motivatie de interventies hadden tijdens mijn realisatie. De voorwaarden die rekening houden met de diversiteit van de klasgroep staan ook beschreven: 'Voor wie en wanneer is de interventie?' Verder voegde ik toe hoe veel inspanning de werkvorm vraagt.